-
1 drink at one draught
in een slok opdrinken -
2 siffler
siffler [sieflee]1 fluiten3 suizen ⇒ gieren, huilenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 fluiten♦voorbeelden:v1) (uit)fluiten2) sissen3) suizen, gieren -
3 knock back
-
4 drink
n. drank, drankje--------v. drinkendrink1[ dringk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (iets te) drinken ⇒ slok, teug2 drank ⇒ sterkedrank, alcohol♦voorbeelden:2 food and drink • eten en drinken, spijs en drank————————drink21 drinken ⇒ leegdrinken, op/uitdrinken♦voorbeelden:drink away all one's money • al zijn geld verdrinkendrink down/off • in een teug op/leegdrinkendrink up • opdrinken, (het glas) leegdrinken♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский